diaspora
Nederlands
Woordafbreking
- di·as·po·ra
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘verstrooiing buiten de landsgrenzen’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van het Griekse 'speírein' (zaaien, uitstrooien) met het voorvoegsel dia- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | diaspora | diaspora's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
diaspora v / m [3]
- grootschalige verstrooiing of verspreiding van een volk over verschillende delen van de wereld
- de Armeense diaspora kwam flink op gang na de Armeense genocide in de Eerste Wereldoorlog
- het tussen andersdenkenden verstrooid worden van leden van een geloofsgemeenschap
Gangbaarheid
- Het woord diaspora staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'diaspora' herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.