diagnose
Nederlands
Woordafbreking
- di·ag·no·se
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beschrijving van aandoening’ voor het eerst aangetroffen in 1857 [1]
- afgeleid van het Griekse 'gnosis' (kennen) met het voorvoegsel dia- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | diagnose | diagnosen diagnoses |
verkleinwoord | diagnosetje | diagnosetjes |
Zelfstandig naamwoord
diagnose v
- (medisch) vaststelling van een ziekte
- De dokter heeft de verkeerde diagnose gesteld.
- „Wij zien sinds enkele jaren steeds vaker hoogbegaafde kinderen en jongeren met een psychiatrische diagnose”, zegt Hoogeveen, een gz-psychologe die veel hoogbegaafde leerlingen begeleidt. „In veel van die gevallen twijfelen wij of die diagnose terecht gesteld is.”[3]
- vaststelling (van de oorzaak van een probleem)
- Zijn diagnose was simpel: het monetaire beleid heeft onder Draghi gedaan wat het kon; meer is nauwelijks mogelijk. De enige resterende optie is de overheid meer uit te laten geven en de staatsschuld op te laten lopen. Daar is niks tegen. De VS, Japan, en het VK hebben het met succes gedaan. De enige reden waarom dat niet gebeurt in de eurozone is de tegenstand van Duitsland. Die is niet gebaseerd op een nuchtere economische analyse, maar op de frustraties over de hyperinflatie van 1923 en de daarop volgende 25 jaar.[4]
Hyponiemen
- differentiaaldiagnose, systeemdiagnose
Afgeleide begrippen
- diagnoseprogramma, diagnosestelling, diagnosesysteem
Vertalingen
1. vaststelling van een ziekte
Gangbaarheid
- Het woord diagnose staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'diagnose' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.