desmontar

Spaans
stamtijd
infinitief verleden
tijd		 voltooid
deelwoord
desmontar
desmontaba
desmontado
volledig

Werkwoord

desmontar

Woordafbreking
  • des·mon·tar
  • onovergankelijk
  1. afstijgen, afstappen
  • overgankelijk
  1. demonteren, uiteennemen, uit elkaar halen,
  1. «el carpintero desmontó los armarios»
    de timmerman demonteerde de kasten
  2. slopen, afbreken
  3. rooien, kappen
  4. uitschakelen, elimineren
  5. uit het zadel werpen
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.