demonstratief
Nederlands
Woordafbreking
- de·mon·stra·tief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘aanwijzend voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1638 [1]
- afgeleid van demonstratie met het achtervoegsel -ief
- afgeleid van het Franse démonstratif of daarvoor van het Latijnse 'demonstrativus'
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | demonstratief | demonstratieven |
verkleinwoord | - | - |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord
demonstratief o
- (taalkunde) aanwijzend voornaamwoord (pronomen demonstrativum)
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | demonstratief | demonstratiever | demonstratiefst |
verbogen | demonstratieve | demonstratievere | demonstratiefste |
partitief | demonstratiefs | demonstratievers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
demonstratief
- erop gericht om de aandacht te trekken
- Mohammed B. had op de eerste procesdag in juli 2005 een Palestijnse sjaal om zijn hoofd geknoopt zoals de profeet dat zou hebben gedaan. Toen de rechters de zaal in kwamen, bleef de moordenaar van Theo van Gogh zitten. Hij keerde demonstratief zijn rug naar de rechtsorde. Daar keek niemand van op. Van te voren had hij laten weten: „Ik als gelovige laat mij leiden door de richtlijnen die Allah mij geeft. Ik heb niets te maken met wereldlijke wetten.”[2]
- (taalkunde) aanwijzend
Gangbaarheid
- Het woord demonstratief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'demonstratief' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.