decaëder

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·ca·e·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tienvlak’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
  • via het Frans, afgeleid van het Griekse 'hedra' (zetel, vlak) met het voorvoegsel deca- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord decaëder decaëders
verkleinwoord decaëdertje decaëdertjes

Zelfstandig naamwoord

decaëder m

  1. regelmatig tienvlak
Verwante begrippen
Regelmatige veelvlakken in het Nederlands

tetraëderhexaëderoctaëderdecaëderdodecaëdericosaëder

Gangbaarheid

  • Het woord 'decaëder' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.