decadent
Nederlands
Woordafbreking
- de·ca·dent
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ontaard’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
- Ontleend aan het Franse décadent ‘in verval’ [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | decadent | decadenten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
decadent m [3]
- (kunst) kunstenaar wiens werk verschijnselen van een tijdperk van verval vertoont
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | decadent | decadenter | decadentst |
verbogen | decadente | decadentere | decadentste |
partitief | decadents | decadenters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
decadent [4]
- De decadente burgers gooiden de restjes van de maaltijd naar de hongerige mensen.
- zeer verfijnd, maar innerlijk krachteloos
- duur maar smakeloos
Gangbaarheid
- Het woord decadent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'decadent' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "decadent" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- decadent op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.