verval
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
verval o [1]
- het verslechteren van een toestand, degeneratie
- het niet meer gelden, het afgeschaft zijn
- verticale verloop van een watergang tussen twee plaatsen of bij eb en vloed op eenzelfde plaats
- terugval in de prestatie als gevolg van toenemende vermoeidheid
- radioactieve verval van isotopen
Verwante begrippen
Hyponiemen
- alfaverval, beschavingsverval, bètaverval, machtsverval, normverval, prijsverval, protonverval, waterverval
Afgeleide begrippen
- vervaldag, vervaldatum, vervallenverklaring, vervalmaand, vervalputje, vervalreeks, vervaltermijn, vervaltijd
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vervallen |
verval
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vervallen
- Ik verval.
- gebiedende wijs van vervallen
- Verval!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vervallen
- Verval je?
Gangbaarheid
- Het woord verval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'verval' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.