dader
Nederlands
Woordafbreking
- da·der
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bedrijver’ voor het eerst aangetroffen in 1644 [1]
- Afgeleid van daad met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dader | daders |
verkleinwoord | dadertje | dadertjes |
Zelfstandig naamwoord
dader m
- iemand die iets (slechts) gedaan heeft
- Vervolgens laat men wel even de dader naar het bureau komen om met hem te praten.
Verwante begrippen
Hyponiemen
- gruweldader, mededader, zelfmoorddader, hoofddader, overtuigingsdader
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. iemand die iets (slechts) gedaan heeft
Gangbaarheid
- Het woord dader staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dader' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.