contingent
Nederlands
Woordafbreking
- con·tin·gent
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vast aandeel of hoeveelheid’ voor het eerst aangetroffen in 1625 [1]
- afgeleid van het Latijnse tangere (aanraken) met het voorvoegsel con- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | contingent | contingenten |
verkleinwoord | contingentje | contingentjes |
Zelfstandig naamwoord
contingent o [3]
- verplichte bijdrage in de krijgsmacht, belastingen enz
- (economie) toegewezen aandeel
Vertalingen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | contingent | contingenter | contingentst |
verbogen | contingente | contingentere | contingentste |
partitief | contingents | contingenters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
contingent
- toevallig, niet noodzakelijk
- Sommigen vinden dat wij in een contingente wereld leven.
Gangbaarheid
- Het woord contingent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'contingent' herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.