contiguïteit
Nederlands
Woordafbreking
- con·ti·guï·teit
Zelfstandig naamwoord
contiguïteit v [1]
- (psychologie) het verschijnsel dat als een bepaalde "mentale inhoud" in het verleden vrijwel meteen werd gevolgd door een andere, op een later tijdstip de tweede inhoud meteen ook zal volgen als de eerste inhoud weer verschijnt
- De contiguïteit van de geconditioneerde en ongeconditioneerde stimulus is de bepalende factor voor het leggen van een associatie.[2]
- aaneengrenzing, belending, tijdruimtelijke nabuurschap, in de beeldspraak de basis vormend voor metonymie
- De metonymie daarentegen berust niet op overeenkomst, maar op een of andere vorm van contiguïteit (temporeel, lokaal, causaal of anderszins).[3]
- aanraking, aanpaling van grensscheidingen; de gemeenschappelijke grenzen van twee verschillende ruimten
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord 'contiguïteit' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- http://www.freewebs.com/naben55/leerthema.htm freewebs.com
- http://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_02044.php G.J. van Bork, D. Delabastita, H. van Gorp, P.J. Verkruijsse en G.J. Vis (2012), Algemeen letterkundig lexicon
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.