comité
Nederlands
Woordafbreking
- co·mi·té
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘groep personen met uitvoerende taak’ voor het eerst aangetroffen in 1729 [1]
- van Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | comité | comités |
verkleinwoord | comiteetje | comiteetjes |
Zelfstandig naamwoord
comité o
- groep mensen die iets voorbereidt of organiseert, zoals een herdenking of feest
- Dit comité organiseert elk jaar het zomerfeest.
- groep mensen die zich inzet voor een politiek of maatschappelijk doel
- De studenten vormden een comité dat zich met pamfletten en een protestmars tegen de regering van Pinochet keerde.
Hyponiemen
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
- comité-generaal, comitéprocedure, comitélid
Gangbaarheid
- Het woord comité staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'comité' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.