comitélid
Nederlands
Woordafbreking
- co·mi·té·lid
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van comité en lid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | comitélid | comitéleden |
verkleinwoord | comitélidje | comitélidjes |
Zelfstandig naamwoord
comitélid o
- iemand die deeluitmaakt van een comité.
- Het comitélid was aanwezig op de vergadering.
Gangbaarheid
- Het woord comitélid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'comitélid' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.