casual

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  casual    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkɛʒuwəl/
Woordafbreking
  • ca·su·al
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels casual [1]; als Engelse modeterm al in 1949 in een Nederlandstalige krant genoemd [2]
  • [2] omdat
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen casual-casualst
verbogen --casualste
partitief casuals-s-

Bijvoeglijk naamwoord

casual

  1. informeel
  2. (kleding) geschikt om te dragen in informeel gezelschap; gekleed, maar verder niet in het bijzonder afgestemd op een bepaalde activiteit als werk of sport; tussen huisgewaad en tenue de ville in
    • De mannenmode voor voorjaar 2017 is casual, understated, praktisch en soms gevoelig. Modellen zagen er vaak uit alsof ze op reis waren, en dan niet een reis van het vijfsterrensoort. [3]
    • Iets dat als casual ochtendkleding heel elegant staat. [4]
  1. behorend of met betrekking tot de categorie hooligans die zich in duurdere sportkleding hult
    • Deze hooligans zijn inmiddels opgestapt en hebben een eigen casual groep genaamd The Crew opgericht. [5]
Synoniemen
Verwante begrippen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord casual staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • IPA: /ˈkæʒuəl/
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

casual

  1. toevallig, incidenteel
  2. ongedwongen, nonchalant, informeel
  3. geen vast werk hebbend
Overerving en ontlening


Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • ca·sual
  enkelvoud meervoud
mannelijk casual casuales
vrouwelijk casual casuales

Bijvoeglijk naamwoord

casual

  1. toevallig
  2. incidenteel
Synoniemen

Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.