casual
Nederlands
Woordafbreking
- ca·su·al
Woordherkomst en -opbouw
- van Engels casual [1]; als Engelse modeterm al in 1949 in een Nederlandstalige krant genoemd [2]
- [2] omdat
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | casual | - | casualst |
verbogen | - | - | casualste |
partitief | casuals | -s | - |
Bijvoeglijk naamwoord
casual
- informeel
- (kleding) geschikt om te dragen in informeel gezelschap; gekleed, maar verder niet in het bijzonder afgestemd op een bepaalde activiteit als werk of sport; tussen huisgewaad en tenue de ville in
- De mannenmode voor voorjaar 2017 is casual, understated, praktisch en soms gevoelig. Modellen zagen er vaak uit alsof ze op reis waren, en dan niet een reis van het vijfsterrensoort. [3]
- Iets dat als casual ochtendkleding heel elegant staat. [4]
- behorend of met betrekking tot de categorie hooligans die zich in duurdere sportkleding hult
- Deze hooligans zijn inmiddels opgestapt en hebben een eigen casual groep genaamd The Crew opgericht. [5]
Synoniemen
- [1] nonchalant, sportief
Gangbaarheid
- Het woord casual staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'casual' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- casual op website: Etymologiebank.nl
- 'Mode van negentienhonderdvijftig „Thai Casual Look"' in: De Locomotief : Samarangsch handels- en advertentie-blad jrg. 98, nr. 20 (23 september 1949); p. 3 kol. 3; geraadpleegd 2017-10-25
- Rossum, M. van Mode voor de reizende man (30 juni 2016) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2017-10-25
- Adrienne "Engelse voorjaarsmode: Sluik, soepel en vol tere tinten" in: De Telegraaf jrg. 66 nr. 23662 (6 november 1963); p. 9 kol. 7; (oudste vindplaats als Nederlands woord op Delpher) geraadpleegd 2017-10-25
- Spaaij, R.F.J. Hooligans, fans en fanatisme: een internationale vergelijking van club- en supportersculturen (2008) Amsterdam University Press, Amsterdam; ISBN 9789053568149; p. 163; geraadpleegd 2017-10-25
Engels
Uitspraak
- IPA: /ˈkæʒuəl/
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelfrans casuel "toevallig"
Bijvoeglijk naamwoord
casual
- toevallig, incidenteel
- ongedwongen, nonchalant, informeel
- geen vast werk hebbend
Spaans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Verwijzingen
- casual in: Diccionario de la lengua española op de website van de Real Academia Española
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.