nonchalant
Nederlands
Woordafbreking
- non·cha·lant
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘achteloos’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1650 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nonchalant | nonchalanter | nonchalantst |
verbogen | nonchalante | nonchalantere | nonchalantste |
partitief | nonchalants | nonchalanters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
nonchalant
- achteloos, onbekommerd
- Het is wel een zeer nonchalante jongen.
Vertalingen
1. achteloos, onbekommerd
|
|
Origin: 1725–35; < French nonchalant, present participle of obsolete nonchaloir to lack warmth (of heart), be indifferent, equivalent to non- non- + chaloir < Latin calēre to be warm. See -ant
Gangbaarheid
- Het woord nonchalant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nonchalant' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.