cascar

Catalaans

stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
casco cascava cascat
1e vervoeging volledig

Werkwoord

cascar

  1. slaan, meppen


Spaans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
cascar
cascaba
cascado
volledig

Werkwoord

cascar

  • overgankelijk
  1. breken
  2. kraken (van noot)
  3. knakken, breken (van gezondheid)
  • onovergankelijk
  1. kletsen, kwebbelen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.