carpooler

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • car·poo·ler
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van carpoolen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord carpooler carpoolers
verkleinwoord carpoolertje carpoolertjes

Zelfstandig naamwoord

carpooler m

  1. (verkeer) automobilisten die in de auto van één van hen, samen naar een gemeenschappelijke bestemming gaan, en vice versa
    • ”Zal ik volgende week rijden?” vroeg Jaap, de nieuwe carpooler. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord carpooler staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
enkelvoud meervoud
carpooler carpoolers

Zelfstandig naamwoord

carpooler

  1. (verkeer): carpooler
Verwante begrippen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.