carpooler
![](../I/m/Nederlands_verkeersbord_E13.svg.png)
Nederlands
Woordafbreking
- car·poo·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | carpooler | carpoolers |
verkleinwoord | carpoolertje | carpoolertjes |
Zelfstandig naamwoord
carpooler m
- (verkeer) automobilisten die in de auto van één van hen, samen naar een gemeenschappelijke bestemming gaan, en vice versa
- ”Zal ik volgende week rijden?” vroeg Jaap, de nieuwe carpooler.
Gangbaarheid
- Het woord carpooler staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'carpooler' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Engels
Verwante begrippen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.