carpoolen
Nederlands
![](../I/m/Carpool_Decline_in_USA.png)
afname van carpoolen in de VS
Woordafbreking
- car·poo·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
carpoolen |
carpoolde |
gecarpoold |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
carpoolen
- inergatief samen in één auto naar het werk rijden
- - Wij carpoolen al een hele lange tijd.
- - Deze week is het Lyft dat aandacht krijgt. Deze goedkopere versie van Uber X (herkenbaar aan een pluizige, roze snor voorop de auto) biedt vanaf donderdag een ridesharing optie aan: vreemden kunnen bij elkaar in de auto kruipen voor een fractie van de kosten van een taxi of Uber. Het is carpoolen met een financiële dimensie, mogelijk gemaakt door de app en de eraan verbonden creditcard.[1]
Afgeleide begrippen
- carpoolplaats, carpooler, carpooling, carpoolauto, carpooltaxi, carpoolstrook, carpoolwisselstrook
Vertalingen
1. samen in één auto naar het werk rijden
Gangbaarheid
- Het woord carpoolen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'carpoolen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Diederik van Hoogstraten NRC 8 augustus 2014
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.