carpool
Nederlands
Woordafbreking
- car·pool
Werkwoord
vervoeging van |
---|
carpoolen |
carpool
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van carpoolen
- Ik carpool.
- gebiedende wijs van carpoolen
- Carpool!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van carpoolen
- Carpool je?
Gangbaarheid
- Het woord carpool staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'carpool' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.