canard
Nederlands
Woordafbreking
- ca·nard
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘loos bericht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1872 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | canard | canards |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
canard m
- (media) bewust vervalst nieuwsbericht; valse hype
- Een canard in een roddelblaadje.
Vertalingen
1. bewust vervalst nieuwsbericht; valse hype
Gangbaarheid
- Het woord canard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'canard' herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen. |
Frans
Uitspraak
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
canard | le canard | canards | les canards |
Zelfstandig naamwoord
canard m
- (dierkunde) eend
- (dierkunde) woerd
- (spreektaal) krantje, (sensatie)blaadje [1]
- (spreektaal) in likeur gedoopt suikerklontje [1]
- (spreektaal) vals gerucht [1]
- (spreektaal) tortelduif, minnaar
- «Il passe tout son temps avec sa nana, celui-là, c’est un vrai canard.»
- Hij brengt al zijn tijd met zijn vrouw door, hij is een echte minnaar. [1]
- «Il passe tout son temps avec sa nana, celui-là, c’est un vrai canard.»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.