kwakkel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kwak·kel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘hoendervogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kwakkel kwakkels
verkleinwoord kwakkeltje kwakkeltjes

Zelfstandig naamwoord

kwakkel v/m

  1. (vogels) (verouderd) Coturnix coturnix kwartel
    • Toen stak er een wind op, door de HEERE gezonden; die voerde kwakkels aan van de zee en strooide ze uit over de legerplaats[2]. 
  1. journalistieke misser, -vaak opzettelijk- onjuist bericht
    • Geloof die kwakkel toch niet! 
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
kwakkelen

kwakkel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwakkelen
    • Ik kwakkel. 
  2. gebiedende wijs van kwakkelen
    • Kwakkel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwakkelen
    • Kwakkel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord kwakkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.