campagne
Nederlands
![](../I/m/Vaccination_campagne.jpg)
[1] vaccinatie campagne
Woordafbreking
- cam·pag·ne
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘veldtocht’ voor het eerst aangetroffen in 1597 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | campagne | campagnes |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
campagne v/m
- een actie voor een bepaald doel, verkiezingsstrijd
- De toon van de VVD is de laatste week op zijn zachtst gezegd nogal stevig. Dat heeft alles te maken met de campagne voor de Provinciale Statenverkiezingen, die woensdag 20 maart plaatsvinden. Rutte en Dijkhoff willen kiezers op rechts die nu voor Wilders en Baudet kiezen, graag terug. [3]
- De vrijwilligers van de verkiezingscampagne deelden foldertjes uit op de markt.
- (militair) veldtocht
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- campagnejaar, campagneleider
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord campagne staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'campagne' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "campagne" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- campagne op website: Etymologiebank.nl
- Reformatorisch Dagblad Gerard Vroegindeweij 21-1-2019Het knettert in de coalitie dankzij reclameman
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.