bubbelgum
Nederlands
Woordafbreking
- bub·bel·gum
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘klapkauwgom’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
- leenvertaling van Engels bubblegum, samenstelling van bubbel zn en gum zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bubbelgum | bubbelgums |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
bubbelgum m/o
- kauwgum die geschikt is om bellen mee te blazen
- bubbelgum in verpakking
- gekauwde bubbelgum
- bel van bubbelgum
Gangbaarheid
- Het woord bubbelgum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.