bubbel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bubĀ·bel
enkelvoud meervoud
naamwoord bubbel bubbels
verkleinwoord bubbeltje bubbeltjes

Zelfstandig naamwoord

bubbel m

  1. een luchtbel of gasbel, vaak opstijgend in een vloeistof
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
bubbelen

bubbel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bubbelen
    • Ik bubbel. 
  2. gebiedende wijs van bubbelen
    • Bubbel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bubbelen
    • Bubbel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord bubbel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.