broekspijp
Nederlands
Woordafbreking
- broeks·pijp
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van broek en pijp met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | broekspijp | broekspijpen |
verkleinwoord | broekspijpje | broekspijpjes |
Zelfstandig naamwoord
broekspijp v/m
- Een van de twee langere buisvormige delen van een broek waar de benen in gestoken kunnen worden.
- Een lange broek heeft broekspijpen die tot aan de enkel reiken. Bij een korte broek reiken ze tot boven de knie.
- - Die afdrukken voerden mij door rottend loogkruid, zeekokosnoten & bamboe naar hun maker, een blanke man met opgerolde broekspijpen & een bonker met opgestroopte mouwen, getooid met een goedverzorgde baard & een te grote kastoor, die zo aandachtig met een theelepeltje in het asgrijze zand roerde & pluisde dat hij mij pas opmerkte toen ik hem van tien yard afstand begroette. [1]
Gangbaarheid
- Het woord broekspijp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'broekspijp' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Mitchell, David Wolkenatlas vertaald door Aad van der Mijn 2005 ISBN 9021474840 pagina 9
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.