broekspijp

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • broeks·pijp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord broekspijp broekspijpen
verkleinwoord broekspijpje broekspijpjes

Zelfstandig naamwoord

broekspijp v/m

  1. Een van de twee langere buisvormige delen van een broek waar de benen in gestoken kunnen worden.
    • Een lange broek heeft broekspijpen die tot aan de enkel reiken. Bij een korte broek reiken ze tot boven de knie. 
    • - Die afdrukken voerden mij door rottend loogkruid, zeekokosnoten & bamboe naar hun maker, een blanke man met opgerolde broekspijpen & een bonker met opgestroopte mouwen, getooid met een goedverzorgde baard & een te grote kastoor, die zo aandachtig met een theelepeltje in het asgrijze zand roerde & pluisde dat hij mij pas opmerkte toen ik hem van tien yard afstand begroette. [1] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord broekspijp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Mitchell, David Wolkenatlas vertaald door Aad van der Mijn 2005 ISBN 9021474840 pagina 9
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.