bouwvallig
Nederlands
Woordafbreking
- bouw·val·lig
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘vervallen’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
- afgeleid van bouwval met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bouwvallig | bouwvalliger | bouwvalligst |
verbogen | bouwvallige | bouwvalligere | bouwvalligste |
partitief | bouwvalligs | bouwvalligers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
bouwvallig
- in slechte bouwkundige staat verkerend
- De huizen in de krottenwijk verkeerden allemaal in een bouwvallige staat.
Afgeleide begrippen
- bouwvalligheid
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord bouwvallig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bouwvallig' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.