bouwhoek
Nederlands
Woordafbreking
- bouw·hoek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bouw ww en hoek zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouwhoek | bouwhoeken |
verkleinwoord | bouwhoekje | bouwhoekjes |
Zelfstandig naamwoord
bouwhoek m [1]
- deel van een ruimte of lokaal waar men iets kan bouwen
- Kinderen (en ouders) kunnen ook zelf de handen uit de mouwen steken in de bouwhoek. De entree bedraagt twee euro. [2]
- In de binnenspeeltuin zijn er leuke glijbanen, klimhuisjes, bouwhoeken, fietsen en ook daar is een kaboutertrein. [3]
Gangbaarheid
- Het woord 'bouwhoek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia 30-07-13 Kunstwerken van blokjes op Lego-dagen in Boekelo
- De Telegraaf 06 jun. 2013 KInder Kabouterland
- NRC 17 mei 2017 De blije gezichten van Ede
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.