blink

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blink

Werkwoord

vervoeging van
blinken

blink

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blinken
    • Ik blink. 
  2. gebiedende wijs van blinken
    • Blink! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blinken
    • Blink je? 

Gangbaarheid

  • Het woord blink staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /bliŋk/
Woordafbreking
  • blink

Werkwoord

blink

  1. gebiedende wijs van blinke

Zelfstandig naamwoord

blink m

  1. richtpunt bij het schieten, vooral het middelpunt van de schietschijf, ook roos genoemd
  1. «Du skal skyte med stor pil og bue og treffe blink
    Je moet schieten met een grote pijl en boog en het middelpunt van de schietschijf raken.
  2. voltreffer
  3. markering aan een boom
  4. (vakjargon in de houthandel) een groep van markeerde bomen
Verbuiging
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   blink     blinken     blinker     blinkene  
genitief   blinks     blinkens     blinkers     blinkenes  
Synoniemen
  • [1]: midtpunkt
  • [2]: fulltreffer
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: treffe midt i blinken
in de roos schieten
  • [3]: hugge blink i treet
een markering aan een boom slaan of malen
  • [4]: salg av blink
verkoop van een verzamling van markeerde bomen

Zelfstandig naamwoord

blink o

  1. lichtflits
  1. «Lindesnes fyr er et førsteordens fyr. Karakteren er fast lys med blink hvert 20. sekund.»
    De vuurtoren in Lindesnes is een eerste graad toren. Het merk is een permanent licht met één uitdoving elke 20de seconde.
  2. knipoog
  1. «Hun fikk et lite blink i øyet.»
    Ze bekwam een klein knipperen in het oog.
  2. moment, ogenblik
  1. «I et blink forstod jeg alt sammen.»
    In een ogenbklik begreep ik alles.
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   blink     blinket     blink     blinkene
blinka  
genitief   blinks     blinkets     blinks     blinkenes
blinkas  
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • [1]: nødblink


Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /bliŋk/
Woordafbreking
  • blink

Werkwoord

blink

  1. gebiedende wijs van blinke
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   blink     blinken     blinkar     blinkane  

Zelfstandig naamwoord

blink m

  1. richtpunt bij het schieten, vooral het middelpunt van de schietschijf, ook roos genoemd
  2. markering aan een boom
  3. (vakjargon i de houthandel) een verzameling van markeerde bomen
  4. lichtflits, flikkerlicht, knipperlicht, schitterlicht, zwaailicht, lichtsignaal
  5. knipoog
  6. moment, ogenblik
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: skyte på blink
in de roos schieten
  • [3]: selje blinken på rot
verkoop van een groep van staande markeerde bomen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.