blink
Nederlands
Woordafbreking
- blink
Werkwoord
vervoeging van |
---|
blinken |
blink
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blinken
- Ik blink.
- gebiedende wijs van blinken
- Blink!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blinken
- Blink je?
Gangbaarheid
- Het woord blink staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'blink' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen. |
Noors
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: /bliŋk/
Woordafbreking
- blink
Zelfstandig naamwoord
blink m
- richtpunt bij het schieten, vooral het middelpunt van de schietschijf, ook roos genoemd
- «Du skal skyte med stor pil og bue og treffe blink.»
- Je moet schieten met een grote pijl en boog en het middelpunt van de schietschijf raken.
- «Du skal skyte med stor pil og bue og treffe blink.»
- voltreffer
- markering aan een boom
- (vakjargon in de houthandel) een groep van markeerde bomen
Verbuiging
m | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | blink | blinken | blinker | blinkene |
genitief | blinks | blinkens | blinkers | blinkenes |
Synoniemen
- [1]: midtpunkt
- [2]: fulltreffer
Afgeleide begrippen
- [1]: blinkfyr, blinkskott, blinkskudd
- [1]: være midt i blinken
Uitdrukkingen en gezegden
- [2]: treffe midt i blinken
in de roos schieten
- [3]: hugge blink i treet
een markering aan een boom slaan of malen
- [4]: salg av blink
verkoop van een verzamling van markeerde bomen
Zelfstandig naamwoord
blink o
- flikkerlicht, knipperlicht, schitterlicht, zwaailicht, lichtsignaal
- «Lindesnes fyr er et førsteordens fyr. Karakteren er fast lys med blink hvert 20. sekund.»
- De vuurtoren in Lindesnes is een eerste graad toren. Het merk is een permanent licht met één uitdoving elke 20de seconde.
- «Lindesnes fyr er et førsteordens fyr. Karakteren er fast lys med blink hvert 20. sekund.»
- knipoog
- «I et blink forstod jeg alt sammen.»
- In een ogenbklik begreep ik alles.
- «I et blink forstod jeg alt sammen.»
o | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | blink | blinket | blink | blinkene blinka |
genitief | blinks | blinkets | blinks | blinkenes blinkas |
Synoniemen
- [1]: glimt
Afgeleide begrippen
- [1]: nødblink
Nynorsk
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: /bliŋk/
Woordafbreking
- blink
Werkwoord
blink
- gebiedende wijs van blinke
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | blink | blinken | blinkar | blinkane |
Zelfstandig naamwoord
blink m
- richtpunt bij het schieten, vooral het middelpunt van de schietschijf, ook roos genoemd
- markering aan een boom
- (vakjargon i de houthandel) een verzameling van markeerde bomen
- lichtflits, flikkerlicht, knipperlicht, schitterlicht, zwaailicht, lichtsignaal
- knipoog
- moment, ogenblik
Afgeleide begrippen
- [1]: blinkfyr
- [1]: blinkskot
- [1]: blinkskott
- [1]: lynblink
- [1]: vere midt i blinken
- [4]: naudblink
Uitdrukkingen en gezegden
- [1]: skyte på blink
in de roos schieten
- [3]: selje blinken på rot
verkoop van een groep van staande markeerde bomen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.