bips
Nederlands
Woordafbreking
- bips
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘achterwerk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1894 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bips | bipsen |
verkleinwoord | bipsje | bipsjes |
Zelfstandig naamwoord
bips v
- (anatomie), (eufemisme) billen, achterwerk, derrière
- - Voor de bips geldt kijken, kijken, maar niet aankomen.
- - Het stoute kind kreeg een tik op zijn bips.
Gangbaarheid
- Het woord bips staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bips' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.