tik
Nederlands
Woordafbreking
- tik
Zelfstandig naamwoord
tik m
- een korte niet al te harde klap of schop
- Hij gaf een tikje tegen het venster.
- het korte maar energieke geluid van zo'n klap of schop
- Je moet mijn fiets eens nakijken, ik hoor steeds een tik.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tikken |
tik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tikken
- Ik tik.
- gebiedende wijs van tikken
- Tik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tikken
- Tik je?
Gangbaarheid
- Het woord tik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tik' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Lets
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.