bijlage
Nederlands
Woordafbreking
- bij·la·ge
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘geschrift ter aanvulling’ voor het eerst aangetroffen in 1729 [1]
- van het Duitse Beilage of samenstelling van bij en lage [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bijlage | bijlagen, bijlages |
verkleinwoord | bijlagetje | bijlagetjes |
Zelfstandig naamwoord
bijlage v/m [3]
- een document dat bij een ander document of stuk tekst als aanhangsel is toegevoegd
- De minister kreeg het rapport van de onderzoekscommissie als bijlage bij kamervragen toegestuurd.
- De cijferlijst is een bijlage bij een diploma.
- (informatica) een bestand dat bij een e-mail is meegezonden
- Ik stuur de foto's mee als bijlage.
Vertalingen
1. een document dat bij een ander document of stuk tekst als aanhangsel is toegevoegd
2. een bestand dat bij een e-mail is meegezonden
Gangbaarheid
- Het woord bijlage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bijlage' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.