appendix

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  appendix    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑˈpɛndɪks/
Woordafbreking
  • ap·pen·dix
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘aanhangsel’ voor het eerst aangetroffen in 1538 [1]
  • [1], [3], [4], [5] Ontleend aan het Latijnse appendix [2]
  • [2] Verkort uit de Latijnse benaming appendix veriformis (wormvormig aanhangsel).
enkelvoud meervoud
naamwoord appendix appendices
verkleinwoord appendixje appendixjes

Zelfstandig naamwoord

appendix v/m en o

  1. iets wat ergens aan hangt, aanhangsel
    • Bij klassieke standbeelden zijn de vele fijne appendices vaak afgebroken. 
  1. (anatomie) wormvormig aanhangsel van de blindedarm
    • Een blindedarm wordt ook wel oneigenlijk appendix genoemd. 
  1. (plantkunde) driehoekig uitgroeisel aan de lip van orchideeën van het geslacht spiegelorchis (Ophrys)
    • Waarschijnsel speelt de appendix een rol bij het aantrekken van bestuivers. 
  1. bijlage, document dat aan een ander schriftstuk toevoegd wordt (bv. een rekening)
    • Ik heb verscheidene facturen als appendix bij mijn belastingaangifte gevoegd. 
  1. aanvullende informatie die achteraan een document toegevoegd wordt
    • Dit artikel heeft drie appendices. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord appendix staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.