bidet
Nederlands
Woordafbreking
- bi·det
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zitbad’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bidet | bidets |
verkleinwoord | bidetje | bidetjes |
Zelfstandig naamwoord
bidet m/o
- zitwasbak voor het wassen van de geslachtsdelen, billen en anus na gebruik van het toilet
- De luxe badkamer heeft twee wastafels, een ligbad, toilet en een bidet.
Vertalingen
1. zitwasbak voor het wassen van de geslachtsdelen, billen en anus na gebruik van het toilet
Gangbaarheid
- Het woord bidet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bidet' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen. |
Frans
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
bidet | le bidet | bidets | les bidets |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.