bewijskracht
Nederlands
Woordafbreking
- be·wijs·kracht
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bewijs zn en kracht zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bewijskracht | bewijskrachten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
bewijskracht v/m [1]
- de mate waarin bepaalde gegevens of feiten een stelling onderbouwen
- Een onverbiddelijk oordeel, dat twee maanden later zijn bewijskracht vond in een snoeiharde botsing tussen wethouder Eric van der Burg ( VVD, Zorg en Welzijn) en leden van het dagelijks bestuur (PvdA, GroenLinks en VVD) van Zuidoost.[2]
- „Als consument ben je een stapje voor als je weet waar jouw brein gevoelig voor is. Is dat sociale bewijskracht (het ‘kopiëren’ van je vrienden of kennissen), dan kun je tijdens het winkelen bewuster kijken naar wat je zélf mooi vindt”, aldus Ebbekink.[3]
Gangbaarheid
- Het woord bewijskracht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bewijskracht' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Het Parool NARISH PARSAN JOHN OLSEN EN IWAN LEEUWIN 25 OKTOBER 2016 Veel plannen in Zuidoost, maar uitvoering rammelt
- de Telegraaf LIZETTE BREMER 13 mei 2013 Geheim van het winkelbrein
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.