beving
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: beving (zelfstandig naamwoord) (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbevɪŋ /
- Geluid: beving (werkwoord) (hulp, bestand)
- IPA: / bəˈvɪŋ /
Woordafbreking
- be·ving
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beving | bevingen |
verkleinwoord | bevinkje | bevinkjes |
Zelfstandig naamwoord
beving v
- (seismologie) aardbeving, het trillen van de grond
- De beving deed zich gisteravond voor en had een kracht van 6,1 op de schaal van Richter.
- ongecontroleerde, schokkerige beweging van het lichaam
- Door zijn ziekte had hij last van bevingen en verkrampingen.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bevangen |
beving
- enkelvoud verleden tijd van bevangen
- Ik beving.
- Jij beving.
- Hij, zij, het beving.
- Ik beving.
Gangbaarheid
- Het woord beving staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'beving' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.