bent

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bent    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɛnt/
Woordafbreking
  • bent
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bent benten
verkleinwoord bentje bentjes

Zelfstandig naamwoord

bent m

  1. (zeldzaam) groep
    • Een kleine bent van Indonesische Nederlanders maakt zich nu sterk voor de erkenning van het koloniaal geweld tegen de Indische bevolking tijdens de strijd om de Indonesische onafhankelijkheid. [5]
enkelvoud meervoud
naamwoord bent -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

bent o

  1. (plantkunde) pijpenstrootje, naam van grassoort Molinia caerulea
Afgeleide begrippen
  • Benthuizen, Bentveld
vervoeging van
zijn

Werkwoord

bent

  1. tweede persoon enkelvoud van zijn
    • Jij bent een kanjer! 
    • Bent u meneer Jansen? 
  1. (verouderd) tweede persoon meervoud van zijn
    • Jullie bent te groot voor iets kinderachtigs.[6] 

Gangbaarheid

  • Het woord bent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Engels

Werkwoord

bent

  1. verleden tijd van bend.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.