bent
Nederlands
Woordafbreking
- bent
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘grassoort’ voor het eerst aangetroffen in 918 [1]
- m (verkorting) van bende [2]
- o van Middelnederlands bent [3][4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bent | benten |
verkleinwoord | bentje | bentjes |
Zelfstandig naamwoord
bent m
- (zeldzaam) groep
- Een kleine bent van Indonesische Nederlanders maakt zich nu sterk voor de erkenning van het koloniaal geweld tegen de Indische bevolking tijdens de strijd om de Indonesische onafhankelijkheid. [5]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bent | - |
verkleinwoord | - | - |
Werkwoord
bent
- tweede persoon enkelvoud van zijn
- Jij bent een kanjer!
- Jullie bent te groot voor iets kinderachtigs.[6]
Gangbaarheid
- Het woord bent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bent' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "bent" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Vroegmiddelnederlands Woordenboek
- Abraham de Swaan "Het museum van het kwade geweten" in: De Groene Amsterdammer jrg. 141, nr. 43 (26 oktober 2017); geraadpleegd 2017-11-17
- Bordewijk, F. Bint in: De Gemeenschap. jrg. 10 nr. 7 (juli 1934) De Gemeenschap, Bilthoven; p. 444; geraadpleegd 2017-11-17
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.