benoeming

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  benoeming    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /bə.ˈnu.mɪŋ/
    • (Vlaanderen, Brabant): /bə.ˈnu.mɪŋ/
    • (Limburg): /bə.ˈnu.mɪŋ/
Woordafbreking
  • be·noe·ming
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van benoemen met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud meervoud
naamwoord benoeming benoemingen
verkleinwoord benoeminkje benoeminkjes

Zelfstandig naamwoord

benoeming v

  1. het toewijzen van een ambt aan iemand
    • Er volgden nog een aantal benoemingen van ministers en staatssecretarissen. 
    • Reuvens was tegelijk met zijn benoeming tot directeur ook bijzonder hoogleraar archeologie in Leiden geworden.[1] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord benoeming staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.