benoeming
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: benoeming (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /bə.ˈnu.mɪŋ/
- (Vlaanderen, Brabant): /bə.ˈnu.mɪŋ/
- (Limburg): /bə.ˈnu.mɪŋ/
Woordafbreking
- be·noe·ming
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | benoeming | benoemingen |
verkleinwoord | benoeminkje | benoeminkjes |
Zelfstandig naamwoord
benoeming v
- het toewijzen van een ambt aan iemand
- Er volgden nog een aantal benoemingen van ministers en staatssecretarissen.
- Reuvens was tegelijk met zijn benoeming tot directeur ook bijzonder hoogleraar archeologie in Leiden geworden.[1]
Vertalingen
1. het toewijzen van een ambt aan iemand
Gangbaarheid
- Het woord benoeming staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'benoeming' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- NRC Theo Toebosch 11 mei 2018 Rijksmuseum van Oudheden: 200 jaar graven naar schatten in de grond
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.