beloven
Nederlands
Woordafbreking
- be·lo·ven
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘toezeggen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- afgeleid van loven met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beloven |
beloofde |
beloofd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
beloven
- overgankelijk toezeggen dat iets gedaan zal worden
- De man beloofde het meisje van alles, maar kwam geen van zijn beloftes na.
- dat belooft wat: nu dit gebeurd is gaat er nog veel meer gebeuren
- Het eerste weekend al 1000 bezoekers! Dat belooft wat!
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. toezeggen dat iets gedaan zal worden
Gangbaarheid
- Het woord beloven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'beloven' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.