beginstuk

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·gin·stuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beginstuk beginstukken
verkleinwoord beginstukje beginstukjes

Zelfstandig naamwoord

beginstuk [1]

  1. eerste deel van iets
    • ,,Het beginstuk van het parcours was een beetje glad, zei Kuipers over de allereerste KP op zaterdagmorgen, Sweet Lamb, waar hij begin vorige week z'n auto al testte. ,,Heel veel modder, en we hadden daardoor niet zoveel grip op het gravel. Het was wel een perfecte proef voor de deelnemers die van spektakel houden, met al het geglij, de jumps en water dat alle kanten uit spatte. [2] 
    • ‘Ik kom niet naar het randje, want ik ben bang dat je me er vanaf duwt.’ ‘Ik duw je echt niet naar beneden. Kom nou maar.’ Hij kijkt er wanhopig bij. Ik geef hem ook geen ongelijk. Nooit eerder zal onze skileraar Mark zulke hopeloze leerlingen hebben gehad. We durven eigenlijk helemaal niets. Ja, de groene piste, dat lukt dan nog wel. Nou ja, ná dat enge beginstuk dan. Ik ski uiterst voorzichtig naar het randje van de blauwe piste. No way, dat durf ik dus echt niet. [3] 
Verwante begrippen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'beginstuk' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.