bedaren
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
bedaren | bedarend |
- | bedaard |
Woordafbreking
- be·da·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘(zich) kalmeren’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
- Afkomstig van Middelnederlandshem bedaren,"tot zichzelf komen. Verwanten zijn beperkt tot Fries bedearje. Mogelijk verwant aan bedeesd, daas. In dat geval is een wortel *daz- te vermoeden. met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bedaren |
bedaarde |
bedaard |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bedaren
- ergatief tot rust komen, kalm worden
- Eindelijk bedaarde de vreselijke storm en kon het reddingswerk beginnen.
- overgankelijk kalm maken
- Hij kon het kind slechts bedaren door het een ijsje aan te bieden.
Vertalingen
1. tot rust komen
2. kalm maken
Gangbaarheid
- Het woord bedaren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bedaren' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.