backen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bac·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van (het Engelse) back (rug) met het achtervoegsel -en [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
backen
backte
gebackt
zwak -t volledig

Werkwoord

backen

  1. overgankelijk steunen
  2. overgankelijk (muziek) (iemand) instrumentaal of vocaal begeleiden
Hyponiemen
  • barebacken

Gangbaarheid

  • Het woord backen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
60 %van de Nederlanders;
55 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Duits

Uitspraak
  • IPA:
Woordafbreking
  • ba·cken
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
backen
backte (verouderd: buk)
gebacken
zwak

Klasse 6 sterk
gemengd

volledig

Werkwoord

backen

  1. overgankelijk, (kookkunst) bakken
  1. «Heute wollen wir einen Kuchen backen
    Vandaag willen we een taart bakken.

Middelhoogduits

Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

backen

  1. overgankelijk, (kookkunst) bakken, braden
Vervoeging
Schrijfwijzen
Hyponiemen
  • niuwebacken
  • nuowebacken
  • verbacken
Afgeleide begrippen
  • backgeschirre
  • backhûs
  • backîsen
  • backmeister
  • backoven
  • backschirre
  • backwerk
Opmerkingen


Middelnederlands

Werkwoord

backen

  1. bakken
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.