aufbauschen
Duits
Woordafbreking
- auf·bau·schen
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Middelhoogduitse werkwoord buschen met het voorvoegsel auf-.
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aufbauschen |
bauschte auf |
hat aufgebauscht |
zwak | volledig |
Werkwoord
aufbauschen
- overgankelijk opblazen (vullen met lucht)
- overgankelijk bollen, opbollen, opzwellen, uitdijen, zwellen
- overgankelijk (om een zeil) bol staan
- overgankelijk, (figuurlijk) aandikken, chargeren, opblazen, opkloppen, opschroeven, overdrijven (iets overdreven voorstellen)
Hyperoniemen
- [1]: ausweiten, vergrößern
- [4]: dramatisieren, verstärken
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
- [1]: aufblähen, aufblasen, aufschwellen
- [2]: anschwellen, wölben
- [3]: aufblähen
- [4]: aufschneiden, hochspielen, überspitzt darstellen, übertreiben
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.