auditie
Nederlands
Woordafbreking
- au·di·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘niet-openbare muziekuitvoering’ voor het eerst aangetroffen in 1916 [1]
- afgeleid van het Franse audition of daarvoor van het Latijnse 'audītiō' met het achtervoegsel -ie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | auditie | audities |
verkleinwoord | auditietje | auditietjes |
Zelfstandig naamwoord
auditie v
- (muziek) een examen waarbij iemand zijn muzikale vaardigheden in klank bewijst
- Ik moet morgen op auditie.
- bij uitbreiding een examen in een andere uitvoerende kunstvorm, zoals toneel of dans
- Om in aanmerking te komen voor de hoofdrol in de nieuwe film moest ik eerst auditie doen.
Afgeleide begrippen
- auditief, auditiezaal
Vertalingen
1. een examen waarbij iemand zijn muzikale vaardigheden in klank bewijst.
Gangbaarheid
- Het woord auditie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'auditie' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.