auditeren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·di·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het Latijnse 'audire' (met het achtervoegsel -eren) [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
auditeren
auditeerde
geauditeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

auditeren

  1. inergatief auditie doen
    • Om in aanmerking te komen voor de hoofdrol in de nieuwe film moest ik eerst auditeren. 
  1. inergatief toehoorder zijn
  2. inergatief (bedrijfskunde) de economische en inhoudelijke bedrijfsvoering van een onderneming onderzoeken
    • Het auditeren van de huisartsenpraktijk was een langdurige procedure. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord auditeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.