audiovisueel
Nederlands
Woordafbreking
- au·dio·vi·su·eel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘op het gehoor en oog werkend’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1]
- afgeleid van visueel (zichtbaar) met het voorvoegsel audio-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | audiovisueel | audiovisueler | audiovisueelst |
verbogen | audiovisuele | audiovisuelere | audiovisueelste |
partitief | audiovisueels | audiovisuelers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
audiovisueel
- zichtbaar en hoorbaar
- We willen dit op audiovisuele wijze weergeven.
Gangbaarheid
- Het woord audiovisueel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'audiovisueel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.