apezuur

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ape·zuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord apezuur
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

apezuur o [2]

  1. (jongerentaal) heel erg in vaste verbinding met werken, schrikken, fietsen, trappen e.d.
    • Ik heb me het apezuur gewerkt en nog heb ik een onvoldoende. 
    • Arja van Dijk (65) en Hans Hoveling (68) uit Utrecht. Arja: "Ik verzamel al dertig jaar, de spullen komen uit Dubai, Marokko, de VS, Zuid-Afrika, Nieuw-Zeeland, Mexico. De één golft, de ander tennist, ik vind dit leuk. Ik loop altijd te kijken en te zoeken. Meestal begin ik half oktober en begin januari breek ik het af. Mijn man versiert niks, maar sjouwt zich wel het apezuur."[3]  
Uitdrukkingen en gezegden
  • het apezuur zoeken
eindeloos zoeken
  • het apezuur schrikken
heel erg schrikken

Gangbaarheid

  • Het woord apezuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
44 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.