antiek
Nederlands
Woordafbreking
- an·tiek
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afkomstig uit de Griekse of Romeinse Oudheid, afkomstig uit oude tijden’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- uit het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | antiek | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
antiek o
- oude kunst-, sier- en gebruiksvoorwerpen, die verzameld en verhandeld worden
- Hij handelt in antiek.
Hyponiemen
- laatantiek, nepantiek
Afgeleide begrippen
- antiekbeurs, antiekerig, antiekhandel, antiekhandelaar, antiekmarkt, antiekveiling, antiekwinkel, antiekzaak, antikwiteit
Vertalingen
1. oude kunst-, sier- en gebruiksvoorwerpen, die verzameld en verhandeld worden
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | antiek | antieker | antiekst |
verbogen | antieke | antiekere | antiekste |
partitief | antieks | antiekers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
antiek
- oud, maar waardevol
- Op de veiling gaat een omvangrijke partij antieke tegels onder de hamer.
- met betrekking tot de klassieke Grieks-Romeinse oudheid
- Plato is een antieke denker.
Vertalingen
1. oud, maar waardevol
Gangbaarheid
- Het woord antiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'antiek' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.