ampul
[1] Ampullen.
Nederlands
Woordafbreking
- am·pul
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘buisje met injectievloeistof’ voor het eerst aangetroffen in 1933 [1]
- Afgeleid van het Latijnse ampulla [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ampul | ampullen |
verkleinwoord | ampulletje | ampulletjes |
Zelfstandig naamwoord
ampul v/m
- (medisch) dichtgesmolten medicijnflesje, waarin steriele injectiestoffen worden afgeleverd
- (scheikunde) afsmeltbare, meestal geëvacueerde reageerbuis voor synthese bij hogere temperaturen
- buikig kannetje
- schenkkannetje voor wijn of water, gebruikt bij de mis
Vertalingen
1. dichtgesmolten medicijnflesje, waarin steriele injectiestoffen worden afgeleverd
4. schenkkannetje voor wijn of water, gebruikt bij de mis
Gangbaarheid
- Het woord ampul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ampul' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.