ahorn
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: ahorn (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /a.ˈhɔrn/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /a.ˈhɔrn/
Woordafbreking
- ahorn
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘esdoorn’ voor het eerst aangetroffen in 1479 [1]
- Ontleend aan het Duitse Ahorn. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ahorn | ahornen, ahorns |
verkleinwoord | ahorntje | ahorntjes |
Hyponiemen
- bergahorn, suikerahorn
Vertalingen
1. een boom of heester van het geslacht Acer.
Gangbaarheid
- Het woord ahorn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ahorn' herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.