agio
Nederlands
Woordafbreking
- agio
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘opgeld’ voor het eerst aangetroffen in 1565 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | agio | agio's |
verkleinwoord | agiootje | agiootjes |
Zelfstandig naamwoord
agio o [3]
- assistent-geneeskundige in opleiding
- (economie) bedrag dat een munt of waardepapier meer waard is dan het bedrag dat erop aangegeven staat (nominale waarde)
Antoniemen
- [2] disagio
Afgeleide begrippen
- [2] agioaandeel, agiobonus, agioreserve, agiotheorie
Gangbaarheid
- Het woord agio staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'agio' herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.