afasie
Nederlands
Woordafbreking
- afa·sie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘onvermogen tot taalgebruik’ voor het eerst aangetroffen in 1863 [1]
- Afkomstig van het Oudgriekse αφασία [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afasie | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
afasie v
- (medisch) het onvermogen te spreken
- Zij heeft al jaren last van afasie.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. het onvermogen te spreken
Gangbaarheid
- Het woord afasie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afasie' herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.